Taalniveau A2

Wat houdt A2 niveau in?

In principe gebruiken we bij Dijk en Waard B1 niveau, de meeste mensen kunnen deze teksten goed begrijpen. Maar voor laaggeletterden is dit niveau te moeilijk. Zij beheersen niet het minimale leesniveau om goed mee te kunnen doen in de Nederlandse maatschappij. Om er voor te zorgen dat mensen die moeite hebben met lezen informatie ook kunnen begrijpen, gebruiken we A2 niveau. In Dijk en Waard is 9% van de bevolking laaggeletterd.

Is jouw onderwerp geschikt voor een brief? Niet alle onderwerpen zijn te beschrijven in eenvoudige taal. Bijvoorbeeld een ingewikkelde (juridische) procedure. Een gesprek voeren is dan beter. Dan bereik jij je doel en begrijpt de ontvanger de informatie. Je kunt na het gesprek begrijpelijke informatie op papier mee geven. 
Twijfel je of je ontvanger laaggeletterd is? Stichting lezen en schrijven heeft een aantal signalen op een rij gezet. Klik hier om het te lezen.

Maar hoe schrijf je op A2 niveau?

Tekststructuur

Geef duidelijk het onderwerp van de tekst aan. Zet de belangrijkste boodschap bovenaan. Dus bovenaan de tekst en bovenaan elke alinea.

Werk met een titel en tussenkoppen. Zorg dat informatie herkenbaar is geordend.

Kies voor korte tussenkopjes.
Of gebruik een korte vraag als tussenkopje.

Bijvoorbeeld:

  • Waarom krijgt u deze brief?
  • Wat moet u doen?
  • Heeft u nog vragen?

Houd maximaal 5 alinea’s aan.

  • Alinea’s bestaan uit 2 tot 10 zinnen.
  • Het aantal woorden per zin: maximaal 10, liever

minder.

Gebruik opsommingstekens om een lange tekst overzichtelijk te maken.

Vorm

Lettertype: groot en met ruimte, schreefloos (bijvoorbeeld Verdana of Helvetica).
Lettergrootte: minimaal 12 punts
Kleur: het beste zijn zwarte letters op een witte ondergrond. Werken met (verschillende) kleuren leidt onnodig af.
Belangrijke en/of nieuwe informatie: vetgedrukt.
Regelafstand: minimaal 1,5.
Zinnen: onder elkaar en links uitlijnen en telkens op een nieuwe regel.

Zinsbouw

  • Gebruik zo veel mogelijk de ‘vaste’ woordvolgorde van het Nederlands.

Onderwerp-persoonsvorm-lijdend voorwerp.
- Wel: Hij woont heel graag in Amsterdam.
- Niet: In Amsterdam woont hij heel graag.

  • Schrijf actieve zinnen.

- Wel: De directeur neemt morgen het besluit.
- Niet: Het besluit wordt morgen genomen door de directeur.

  • Houd de werkwoorden zo veel mogelijk bij elkaar en dicht bij het onderwerp.

- Wel: Zij nam het besluit gisteren in haar eentje.
- Niet: Zij heeft gisteren in haar eentje het besluit genomen.

  • Maak geen tangconstructies.

- Wel: De burgemeester komt ook op de informatieavond. Hij vertelt over de nieuwe
school. U krijgt ook een filmpje over de nieuwe school te zien.
- Niet: Op de informatieavond, waar de burgemeester de bewoners zal toespreken over de nieuwe school, krijgt u ook een filmpje te zien over het nieuwe schoolgebouw.

  • Voorkom samengestelde zinnen. Maak er losse zinnen van.

- Wel: Vanaf 2 jaar kan een kind naar de voorschool. De voorschool is er voor alle kinderen.
- Niet: De voorschool is er voor kinderen vanaf 2 jaar en is er voor alle kinderen.

  • Voorkom nominalisaties. Als je van een werkwoord een zelfstandig naamwoord maakt, is het niet meer duidelijk wie iets doet.

- Wel: De gemeenteraad verwacht dat de bouw nog dit najaar start.
- Niet: De verwachting is dat de bouw nog dit najaar start.

Woorden

  • Gebruik woorden die je ook in een dagelijks gesprek zou gebruiken.
  • Gebruik geen vaktaal.

Moet je toch een moeilijke term gebruiken? Leg die dan uit in de tekst.

  • Gebruik woorden die goed passen binnen de strekking van de tekst en de leefwereld van de lezer.
  • Gebruik alleen (zeer) gangbare woorden.

- Wel: maar, want, als.
- Niet: daarentegen, immers, indien.

  • Voorkom het gebruik van synoniemen.

Gebruik bijvoorbeeld alleen ‘tiener’ en niet ‘tiener’ en ‘puber’ door elkaar. Kies een woord.

  • Gebruik woorden met een eenduidige betekenis.
  • Voorkom leenwoorden met een niet-Nederlandse opbouw.

Zoals cadeau of management.

  • Controleer of alle woorden nodig en duidelijk zijn.
  • Voorkom uitdrukkingen en figuurlijk taalgebruik.

- Wel: Ze is heel erg boos.
- Niet: Ze kookt van woede.

  • Schrijf getallen in cijfers.

- Wel: 11, 25, 100.
- Niet: elf, vijfentwintig, honderd.

  • Let op met afkortingen.

Schrijf liever de woorden voluit.

Beeld

Wil je beeld gebruiken in je brief? Houd hier rekening mee: 

  • Foto’s werken beter dan tekeningen.
  • Gebruik concrete beelden.

- Gaat het over geld? Laat dan foto’s van biljetten en munten zien.
- Kunnen mensen hulp krijgen bij het wijkteam? Laat dan een foto van het wijkteam zien.
- Gaat het om een spreekuur? Laat dan een klok met de juiste tijd zien.
- Leg je een route uit? Laat dan de plattegrond zien.

  • Gebruik eventueel pictogrammen om de tekst te ondersteunen.

Gebruik ze voor vaste onderwerpen. Bijvoorbeeld een telefoon bij een telefoonnummer of een klokje bij afspraaktijd. Houd een pictogram eenvoudig en eenduidig.

  • Gebruik geen grafieken en stroomdiagrammen.

Deze zijn moeilijk te begrijpen.